‘Luister,’ zei ik tegen Marius, ‘ken jij ‘t verhaaltje van de honderdmannen. Mijn gesprekspartner schudde z’n dikke kop en streek door z’n wollige baard waar nog een verdwaald duivendonsveertje zat. ‘Ga je me sprookjes vertellen,’ vroeg hij. ‘Nou ja, nee, niet direct, maar het gebeurt allemaal  wel in de  grote duivenwereld,’ hakkelde ik. ‘Als je zo nodig je ei kwijt moet, luister ik wel,’ bromde hij goedmoedig.

Ik schonk nog een kop zwarte koffie in, wierp hem een stroopwafel toe en begon: ‘Er was eens een plaatsje in zuidelijk Gelderland waar op de  2e of 3e vlucht van de natoer 130 prijzen te verdienen vielen. Ruim negentig daarvan werden gewonnen door een Honderdman. Dat was liefhebber X. Hij had honderd of veel meer duiven ingemand en zat  daarmee 1 tot en met 25 of zo.‘ ‘Dat zullen die andere duivenmelkers leuk gevonden hebben,’ kuchte Marius. Hij verslikte zich bijna  in zijn stroopkoek. ‘Nou, lachte ik, ’niet bepaald’.

Ondertussen was buurman Joop binnen gekomen. Er volgde een verhitte discussie over veel en weinig duiven waarbij van alles over de tafel ging. De Duivensportbond had het dan wel over ‘t aantrekkelijker maken van duivensport, maar dan mochten ze wel eerst wat aan zulke uitwassen doen. Welke sufferd begon nu nog met duiven als hij elke week van zo’n Honderdman om de oren kreeg. Als  IJsselmeervogels  elke week  met 33 –0  moest verliezen van Ajax  of Feyenoord  dan was de lol van het balletje trappen gauw over. Joop had weinig medelijden met die Gelderse melkertjes. ’Die man heeft gewoon goeie duiven,’ riep hij,’ moeten ze maar voor betere zorgen.’

Maar Marius schudde driftig z’n baard. Die honderd-duivenman speelde, volgens hem, het spel beter, had een droog  hok, richtte meer af, en motiveerde op een geraffineerde manier. En die voetbalvergelijking van mij vond hij nergens op slaan. Joop filosofeerde dat hij ‘t niet leuk zou vinden als hij zestig favorieten had. Als kleine liefhebber had  je bij je duiven een of twee  kanjers die altijd vroeg zaten. Dat waren  je helden en er was op het erepodium in je hart toch geen plek voor zoveel favorieten. Zo had ons koffiegenootschap over en weer allerlei kritische noten op zijn zang. In onze naburige CCG had je ook een drietal van die honderdkerels. Daar zouden we in de toekomst  misschien tegen moeten spelen. Nou, Joop was  daar helemaal  niet bang van. Wij hadden een goeie club. Er werd in de stad door ons op hoog niveau gespeeld. Nee die mega liefhebbers mochten komen; hij lustte ze rauw. ‘Dan moet je mij niet meerekenen,’ zei Marius, ‘want ik had nog niet eens punten genoeg voor een Rode lantaarn.’
’Nee, jij  speelt overnacht, jij telt niet’, grinnikte  Joop.

En zo bracht ik met dat sprookje over  die honderdmannen heel wat teweeg.

© c.u.