De feestdagen komen er aan. Een periode waar veel mensen een weekje vakantie hebben. De dagen zijn korter en de nachten langer. Tijd om eens na te denken over de kweek … welke doffers zetten we tegen welke duivin. Meerdere keren heb ik wat gedachtes over dit onderwerp op ‘papier’ gezet. Dus na vier jaar gaat dit onderwerp maar weer eens op herhaling …

Vliegen is Zilver en Kweken is Goud. Dat stond op een kistje waarin de stamkaarten zaten van de duiven van Piet Heikamp uit Zetten. In de jaren ’90 van de vorige eeuw ben ik veel bij Piet geweest om reportages te maken en tijdens het eerste bezoek met mijn oud-plaatsgenoot bepaalde hij me bij deze tekst. Een grote waarheid, want als je niet goed kweekt, dan kun je goed vliegen op je buik schrijven. Daarom is het goed om genoeg tijd te besteden aan het nadenken over de koppelingen die je kunt, wilt en zult maken, want de toekomstige prestaties van je duivenbestand hangt er vanaf.

De winterperiode is bij uitstek geschikt om rustig na te denken over de kweek die je in het voorjaar, misschien al in de winter, gaat doen. Als het seizoen afgelopen is, probeer ik het een en ander op papier te zetten voor de kweek van het volgende seizoen. Pa geeft daar dan commentaar op en geeft suggesties die hij in zijn hoofd heeft zitten en dan laten we het een paar maanden rusten om rond deze tijd het koppelingsplan er weer bij te pakken. Na de serie over de rui, komt er een serie over de kweek. Een onderwerp waar we als melkers in de winterperiode niet over uitgepraat raken. DVD’s zijn er van gemaakt, boeken en columns over geschreven. Dus deze winter ook maar een serie columns op de manier van Het Marathonduivenjournaal. Een inleiding en dan de verhalen van de verschillende liefhebbers. De Inleiding is niet in één aflevering te vangen, dus daar kunt u er meer van verwachten, Dus eerst … wat vinden wij (Gerrit en Jaco van Nieuwamerongen) belangrijk en welke mogelijkheden passeren onze gedachten, zodat we tot koppels komen waar we jongen uit willen halen. Met andere woorden … hoe gaan we te werk en welke standpunten zijn voor ons relevant?

Ons begin van de huidige stam
1994 was voor ons een ‘rampjaar.’ We waren net twee jaar overgeschakeld van het programmaspel naar de marathonvluchten (in het begin nog dagfond erbij, dat ging in het begin nog aardig met jonge toekomstige overnachtduiven op het nest, maar later alleen nog de zware fond). We hadden de Nationale Fondspiegel cat. 2 gewonnen in 1992 en 1993 waren we aangewezen overnachtkampioen van de Afdeling R. We hadden vier hele knappe duiven, die in het inkorfcentrum 1e en 2e prijzen wonnen en ons aan de kampioenschappen hadden geholpen. Toen kwam 1994, het jaar dat we drie van deze vier duiven verspeelden. We waren terug bij af, zeg maar op kwaliteitsgebied failliet. In ons fondhok zaten nog één topper van 1989. Deze duivin noemde ik ‘The Best There Is. ’ Ze won o.a. een 39e nat. Bergerac tegen ruim 40.000 duiven en vloog verder verschillende keren 1e prijzen van het NIC van St. Vincent en Bergerac. Naar de kweek ging zij, haar vader, haar moeder en wat broers en zussen. Dit was de basis van de doorstart. Als jonge liefhebber kon ik hier en daar wat duiven krijgen en we zetten deze ‘krijgers’ tegen deze duiven aan. Zestien koppels vormden we voor de kweek van 1995: De basis was een topduivin, haar directe familie en de ‘krijgers’ waarbij ik verwachting had dat de liefhebbers die mij die duiven gunden jongen hadden gegeven uit goede duiven. En dat was ook zo. Er zaten goede kwekers tussen. Van Bram Douw (doffer en een duivin), Jan Zantboer, een doffer gekweekt uit een samenkweek met Martin Jacobs (met zijn beste duivin van dat moment). Met deze duiven is een hele stam opgebouwd. Opgebouwd uit duiven die goed gepresteerd hadden en jongen uit deze duiven. Dit zou altijd de basis van iedere duivenhokbestand moeten zijn. Dus niet in goede duif in 3e, 4e generatie, maar zoveel mogelijk in de eerste generatie en in de tweede.

Wat zijn de mogelijkheden met kweken?
Als je een al een stammetje hebt opgebouwd met duiven die kop kunnen vliegen, kun je op verschillende manieren te werk gaan om je stam goed te houden of als het even kan te versterken. Volgens mij zijn er drie:

  • Lijnenteelt
  • Inteelt
  • Kruisen met duiven uit andere goede stammen

09-76 x 10-39 lijnenteelt … lijnenteeltkoppel: Zoon Jo maal Kleindochter Jo

Lijnenteelt
Dit is een manier van koppels samenstellen die door Gert Jan Beute is uitgelegd in verschillende artikelen. Verder legt hij deze theorie op een geweldige manier uit op één van de Koerier-dvd’s. Van Breemen schreef in de jaren ’70 en ’80 eveneens over dit onderwerp samen met prof. Anker. In deze theorie ga je uit dat een duif zijn genen voor 75% doorgeeft aan het kind met het tegengestelde geslacht. Dus een goede doffer geeft een goede dochter en een goede duivin een goede zoon. Deze kinderen zijn heel bruikbaar voor de nakweek. De kinderen (dus de kleinkinderen van de goede duiven) die je kweekt uit deze duiven kun je zetten tegen andere kinderen (wel van het andere geslacht dan de goede duif) van deze topper. Dus een kleinzoon (uit een dochter) van een goede doffer tegen een dochter (niet de moeder van die kleinzoon, maar een zus ervan) van de goede doffer zou je dan tegen elkaar kunnen zetten. Uit die koppeling zijn dan alle kinderen verwant aan de goede duif, dus bruikbaar voor de kweek. Dit is een theorie waarvan menig topliefhebber gebruik maakt. Wetenschappelijk is het niet te onderbouwen, want achteraf kun je pas via een DNA-test zien hoeveel procent een jong van zijn moeder heeft en hoeveel van zijn vader.

… wordt vervolgd …