Vliegen is Zilver en Kweken is Goud. Dat stond op een kistje waarin de stamkaarten zaten van de duiven van Piet Heikamp uit Zetten. In de jaren ’90 van de vorige eeuw ben ik veel bij Piet geweest om reportages te maken en tijdens het eerste bezoek met mijn oud-plaatsgenoot bepaalde hij me bij deze tekst. Een grote waarheid, want als je niet goed kweekt, dan kun je goed vliegen op je buik schrijven. Daarom is het goed om genoeg tijd te besteden aan het nadenken over de koppelingen die je kunt, wilt en zult maken, want de toekomstige prestaties van je duivenbestand hangt er vanaf.
In het eerste deel heb ik uitgewerkt hoe je lijnenteelt goed moet toepassen. Ik begin dit deel met een voorbeeld van hoe lijnenteelt bij ons is opgestart en waarom en hoe dat is uitgepakt
Lijnenteelt
Dit is een manier van koppels samenstellen die door Gert Jan Beute is uitgelegd in verschillende artikelen. Verder legt hij deze theorie op een geweldige manier uit op één van de Koerier-dvd’s. Van Breemen schreef in de jaren ’70 en ’80 eveneens over dit onderwerp samen met prof. Anker. In deze theorie ga je uit dat een duif zijn genen voor 75% doorgeeft aan het kind met het tegengestelde geslacht. Dus een goede doffer geeft een goede dochter en een goede duivin een goede zoon. Deze kinderen zijn heel bruikbaar voor de nakweek. De kinderen (dus de kleinkinderen van de goede duiven) die je kweekt uit deze duiven kun je zetten tegen andere kinderen (wel van het andere geslacht dan de goede duif) van deze topper. Dus een kleinzoon (uit een dochter) van een goede doffer tegen een dochter (niet de moeder van die kleinzoon, maar een zus ervan) van de goede doffer zou je dan tegen elkaar kunnen zetten. Uit die koppeling zijn dan alle kinderen verwant aan de goede duif, dus bruikbaar voor de kweek. Dit is een theorie waarvan menig topliefhebber gebruik maakt. Wetenschappelijk is het niet te onderbouwen, want achteraf kun je pas via een DNA-test zien hoeveel procent een jong van zijn moeder heeft en hoeveel van zijn vader.
Wij zijn zelf hiermee wel aan de slag gegaan, want we hadden op een gegeven moment een stel goede duivinnen, waar niet veel doffers aan konden tippen. Dus koppelingen tussen een goede duivin door ons zelf gekweekt tegen een goede doffer door onszelf gekweekt waren er niet veel. We hielden dan duivinnen over. Toen ik die dvd zag waarin Beute deze theorie uitlegde, dacht ik: ‘Dit is de oplossing!’ Dus jonge doffers uit goede duivinnen gekoppeld aan andere goede duivinnen. Dit deden we in 2007 en we hielden in vergelijking met andere jaren minder jonge duiven over. Ik gaf de schuld hiervan niet aan de lijnenteelt, maar een succes was de lijnenteelt bij ons in eerste instantie nog niet. Misschien dat de duivinnen onderling teveel aan elkaar verwant zijn en is dat een probleem. Later bleek dat we aan deze lijnenteelt wel wat hadden, want in de nakweek van deze duiven kwamen wel goede duiven bovendrijven. Zelfs een rechtstreekse nazaat van de lijnenteelt vloog in 2015 de 21e nationaal St. Vincent bij de ZLU. Deze doffer komt een zoon van Jo (onze 1e nationaal Mont de Marsan) tegen een kleindochter van Jo (die ook weer uit een zoon van Jo komt). Lijnenteelt hanteren we nog steeds bij onze beste duiven, maar de nazaten worden gespeeld en als ze goed gaan presteren worden ze pas voor de kweek gebruikt. Hier mogen onze ervaringen niet onbenoemd blijven. Het percentage dat afvalt is groter dan bij kruisingen, maar degene die uiteindelijk goed zijn, geven hun genen weer beter door bij de kweek, dan goede duiven uit kruisingsproducten. Maar dat is onze ervaring.
Inteelt
Inteelt is een goede duivin of doffer zetten tegen hun eigen vader of moeder. Of een goede doffer of duivin tegen een dochter of zoon. In het verleden hebben we dat weleens gedaan. Dit gebeurde dan in het najaar en de vitale duiven uit deze koppeling werden dan voor de kweek gehouden. Op de eerste manier die hierboven is beschreven, kweek je terug naar de ouder. In ons geval was het een goede duivin op zijn vader. Deze vader was onze stamvader in die tijd en was de vader van veel goede duiven. Als je de goede duif op een kind van hem- of haarzelf zet, dan kweek je naar de goede duif terug en probeer je zijn of haar genen te waarborgen. In veel gevallen is dat beter. Dit hebben we gedaan met Jo tegen haar beste zoon. Als je mogelijkheid hebt om beide manieren te doen, dan zou ik dat doen. Zeker als de ouder meerdere goede duiven heeft gegeven. De laatste jaren hadden we veel duiven en haalden we wel wat late jongen bij goede liefhebbers, maar kweekte we geen inteelt jongen uit onze eigen goede duiven. Met als belangrijkste reden: ‘We hebben al genoeg kwekers.’ Dit is niet verstandig geweest, denk ik. Uit de inteelt duiven kweekten we in het verleden weleens een goede duif. Dit jaar hebben we de draad weer opgepakt en onze topper, de derde nationaal Narbonne, tegen haar vader gehad en dat levert een mooi duifje op en er liggen nog twee bevruchte eieren in de schaal. Met inteelt duiven hebben we zelden gevlogen. Ik kan mezelf maar twee duiven herinneren. Die vlogen wel prijs, maar werden geen toppers. Inteeltduiven gebruiken we in eerste instantie voor de kweek. Ik sluit niet uit dat er in de toekomst een inteeltduif in de vliegploeg komt. Ik heb weleens goede inteeltduiven bij andere liefhebbers gezien. Inteelt heeft naast voordelen ook een groot nadeel. Uit Inteeltkoppelingen komen in verhouding meer zwakke jongen dan bij de andere manieren van koppelen. Deze ‘zwakkelingen’ moet je wel zo snel mogelijk van het hok verwijderen, want deze jongen zijn vatbaarder voor ziektes.
… wordt vervolgd …
Recente reacties