Er is weinig in het leven van “ Willem “ geweest dat hem zo aan het hart lag als zijn duiven. Al van zijn schooltijd groeide hij met de duiven op en erfde de liefhebberij van zijn vader. Het is daarom dan ook dat hij aan de duivensport zo verknocht werd dat het zelfs een deel van zijn leven werd. Willem hield van zijn  sport om haar verkwikkende ontspanning en gezelligheid en vooral was hij graag tussen de duiven. Als hij van zijn dagelijkse dagtaak thuis kwam dan vond hij altijd rust en genoegen bij zijn duiven. Als ondergrondse mijnwerker had hij een hard bestaan en als de beslommeringen van het zware werk hem dreigde neer te drukken, dan zonderde hij zich op zijn duivenhok af om weer tussen zijn gevederde vrienden het evenwicht te vinden.

Hij was zo vertrouwd met zijn gevleugeld volkje dat hij er mee praatte als ware het zijn naaste verwanten. Als hij op het hok was dan namen ze plaats op zijn schouders en op zijn onafscheidelijke pet, die steeds zijn haardos bedekte. Voordat hij in alle vroegte naar zijn werk ging dan moest Willem nog even naar zijn duiven om van hun een koerende morgengroet te krijgen. En ook als hij van de middagdienst thuis kwam en de klok al naar twaalven liep, moest hij zijn duifjes nog gezien hebben voordat hij zich te bed begaf.

In de zomers brachten zijn duiven hem ontspanning en eer en genoegen en in de winters dan gaven zij hem troost en opbeuring in zijn overigens vrij eentonig bestaan. Zijn duiven waren warempel een stuk van zijn leven geworden. En zo duurde het voort en nooit was in zijn brein de gedachte gerijpt, dat dit voor hem zo blije leven een andere wending zou kunnen nemen. Peinzend zat Willem vele jaren later voor zich uit te staren, de pet diep in zijn ogen getrokken. Diepe rimpels in zijn 82 jaar oude gelaat en een smartelijke trek om zijn mond verrieden  de zorgen die hem kwelden. Het recente overlijden van zijn vrouw maakte hem terneer geslagen en daarbij kwam ook nog dat hij slecht ter been werd. De trap die hij dagelijks enkele keren moest maken naar zijn duivenhok in zijn tuin, werden voor hem een ware lijdensweg. De vraag hoe lang hij dit nog kon volbrengen pijnigden hem dag en nacht. Telkens zei hij tot zich zelf dat hij niet zonder duiven kon, maar alle dagen werd hij er meer en meer van overtuigd dat het zo niet langer kon en dat de fatale dag in al zijn ernst zat aan te komen. Het was op een dag dat Willem in de schemer van de avondstilte opnieuw uit een soezerige dut tot de werkelijkheid terugkeerde. De zon was aan het onder gaan en niet lang meer of alles werd donker en zwart. Maar niet alleen buiten maar ook in het binnenste van Willem, waar zijn verontrust hart klopte van angst. Hij had nu dan ingezien dat er geen uitkomst, geen mogelijkheid meer bestond om uit de wanhopige kwelling te geraken. Hij nam toen het besluit dat voor goed een einde zou maken aan een jarenlange illusie…..

Toen hij die morgen uit bed stapte, na een nacht van woelen en draaien, sleepte hij zich de trap op naar zijn duivenhok. Zijn 20 duiven stopte hij in de mand en hij begaf zich geheel overstuur naar de poelier. Lopende naast zijn fiets met op de bagagedrager de mand met de duiven, zag men hem gaan. Zijn gang was waggelend als van iemand die lichtelijk beschonken was en op zijn voorhoofd parelde het klamme zweet. De poelier begreep zijn verzoek, al kwam het er ook met horten en stoten uit, en ging met de mand duiven naar achteren. Willem wachtte in de winkel zonder enige belangstelling te hebben voor de mensen die over straat liepen. De geplukte kippen en haantjes in de koelvitrine maakten hem wee. Na enige tijd kwam de poelier weer de winkel in met de lege mand en overhandigde Willem de ringen en twee briefjes van 10 gulden. De aanblik van dit alles sneed hem door de ziel en onwezenlijk ging hij naar buiten. Toen hij de duivenmand weer op zijn fiets had gedaan en de weg naar huis wilde gaan maken, drong de harde werkelijkheid pas tot hem door. Hij zocht steun tegen de fietsenrek, verborg zijn gezicht in zijn handen, die de ringen en het geld nog omklemden, en met tranen in zijn ogen zocht hij een uitweg voor de hardheid van het lot, dat hem van zijn duiven, zijn geluk en levensvreugde had beroofd.

Willem werd nadien stil en eenzaam. Hij kwam weinig buiten en nam nauwelijks nog deel aan het dagelijkse leven. Zijn twee kinderen die elders woonden kwamen met goede regelmaat naar hem toe en voorzagen hem in alle noden. Maar ondanks hun goede zorgen kregen ze geen blijheid in vaders gemoed. Gelaten stemde hij dan ook in om naar het plaatselijke bejaardentehuis te verhuizen. Het was in dat tehuis dan ook in het begin voor Willem even wennen aan alles. Immers een oude boom omplanten dat vergt tijd en zorg om te aarden op het nieuwe plekje. En naar de tijd vorderde kreeg Willem daar tussen zijn leeftijdsgenoten en de goede zorgen van het huis weer animo in het leven. Onder het gezelschap van de medebewoners voelde hij het gemis van zijn duiven tenminste een stuk minder.

Tot op een vroege avond in de maand november. De koude oostenwind die bijtend de winter aankondigde en daarbij met miezerige regen, mens en dier binnen hield,  had Willem ook in zijn luie zetel doen geraken. Met een sigaartje tussen zijn lippen en ‘n kopje koffie er bij keek hij door het raam naar buiten en volgde hij de bladeren die door de straffe wind van de bomen werden gerukt, en die in veelheid dwarrelend door de lucht werden gejaagd. En dan opeens een gerucht buiten en een schim op de leuning van zijn balkon. De bewaseming van het raam en de invallende duisternis lieten Willem niet toe om te ontdekken wat dat wel was.

Nieuwsgierig deed hij de balkondeur een eindje open en meteen stond hij perplex. Daar zat warempel een duif die door de harde wind moeite had om vastigheid op de rand van het balkon krijgen. De pluimen op zijn borst werden door de wind bewogen en dat maakte dat Willem kon zien dat het beestje al lang geen eten meer had gehad. Inmiddels had Willem de gordijnen terug geschoven en het licht van uit zijn kamer gaf  hem de nodige klaarheid om het duifje te zien. Dat was het moment dat zijn “duivenmelkersbloed” weer door z’n aderen begon te stromen. Het lichtkras duifje keek Willem zieltogend aan en het was of  ze hem zeggen wilde; “ mag ik hier beschutting zoeken”?  In een oogwenk had Willem zijn oude benen in beweging gezet en haalde uit zijn broodtrommel een beschuit. In de opening van de balkondeur kruimelde hij de beschuit in zijn handen tot kleine stukjes  en strooide ze uit. En wat hij verwachtte dat gebeurde! Het duifje dat wellicht al dagenlang weinig of niks te eten had gehad, dat stortte zich uitgehongerd op de kruimels. Het had geen oog meer voor niks en niemand, en ‘t dacht alleen maar aan eten en warmte. En het duifje kreeg dit allebei van Willem, ja zelfs nog meer. Na die ene beschuit werd er nog ‘n tweede verkruimeld en ook nog een sneetje tarwebrood. Het was voor Willem een zaligheid om dat te mogen meemaken en al kijkende naar het pikkende duifje vergat hij zelfs de hele wereld. Voor de nacht kreeg het duifje een onderkomen op de bovenste legplank van de bergkast op zijn balkon. En daar is het gebleven.

Bij gunstig weer vliegt ze uit om na een poosje weer terug te komen om te genieten van de stem en de hartelijke liefde van de man die zich over haar ontfermde. Sinds de tijd dat Willem die gevleugelde vriend op bezoek heeft, is hij herboren en weer opgewekt en lacht hij alle dagen. Als het mooi weer is zodat de deur van zijn balkon open kan, dan komt zijn vriend, “ de lichtkras “ naar binnen en houdt Willem gezelschap. Als zijn “vriend” dan ‘s avonds naar zijn nachtplaatsje in de kast gaat en Willem het bed op zoekt, dan slaat hij het eerst een kruis en met een prevelende stem dankt hij “de Schepper”.  Slechts weinig woorden heeft hij daarvoor nodig. Heel deemoedig spreekt hij dan zijn gebedje tot, “de Heer”.  Een dankwoord voor de goedheid dat hij bij hem de “Vredesduif “ liet landen die hem gedurende zijn tijd op het “eindstation” nog zoveel levensgeluk bracht.

Telkens als Willem naar bed gaat dan verlangt hij weer naar de nieuwe ochtend dat hij de kast op het balkon kan open doen en zijn “vriend” kan begroeten . Zo werd het leven van “Willem” op zijn oude dag weer zinvol en gaf het hem levensmoed. Het duifje, zijn vriend, legt nu de basis dat alle dagen voor hem een feest zijn.

Pie Schepers