Het wordt tijd dat ik u ‘t verhaal van Scheefnek vertel. Ongeveer 2 zomers geleden pakte Jeroen,mijn langste zoon, in Leusden een verkreukelde witte duif van straat.
‘Ik heb een witte doffer voor je gevonden’,telefoneerde hij.
’Dat is fijn’,reageerde ik’ maar als jij ergens een duif vindt dan is ‘t vast niet zo best met hem.’
’s Middags werd ‘t gevonden voorwerp gebracht. In een kartonnen doos zat een witte duif met blauwe plekken, een kromme nek en een ietwat ontwrichte vleugel.
’Hij is, denk ik, ergens tegen aan gevlogen,’zei Jeroen, misschien heeft ie in een fietswiel gezeten, je weet ‘t maar nooit. Er gebeuren rare dingen met duiven’
’Wat denk je van een frontale botsing met een auto en wat moet ik met dat ding’, bromde ik. Ik moest hem maar opknappen; ik was immers zo’n handige duivendokter. Hij vertrok weer. De doos mocht ik houden.
De onfortuinlijke witte bleek uit Oostelbeers afkomstig. En ene Van Beers was de eerste eigenaar geweest. Nee, dat verzin ik niet! Hij had ooit eens een witte postduif gefokt en had die aan een niet liefhebber gegeven van wie de identiteit, onbekend was gebleven. Ik moest maar een passende oplossing bedenken meende onze Brabantse melker.
Tegen de schutting van de buren stond een oude open broedbak op een stapeltje stenen en daar zette ik Kromnek voorlopig in. Wegvliegen kon hij niet. Overdag scharrelde hij met zijn scheefgezakte nek in de tuin rond. Hij pikte en sloeg onhandig met z’n goeie vleugel naar de poes voor wie hij geen stap opzij deed. Door die botsing was ie wellicht ook niet meer zo goed bij z’n hoofd Om een lang verhaal kort te maken; ik kon die zielepoot niet opruimen. Scheefnek knapte op, werd handiger, verstandiger, ging weer vliegen, maar z’n hals bleef uit ‘t lood hangen. Clubgenoot K bracht voor hem een wit vrouwtje mee dat hij uit de slachtmand in B redde. Ze was, op een enkel schoonheidsfoutje na, smetteloos wit, had een flinke boezem en kwam uit Enschede. Het echtpaar Scheefnek kreeg woonruimte in de fietsenschuur en kwam op eieren. Als Kromnek op ‘t nest zat of als ie sliep, zakte z’n kop helemaal opzij en leek het of hij dood was.Het was geen gezicht! Hun witte nakomelingen echter waren recht van lijf en leden. Toen de vluchten met jonge duiven begonnen mochten ze mee naar België en Frankrijk.
Op de club riep men; ’dat zijn circusduiven. Die ben je zo kwijt!’
Er werden zoals elk jaar massa’s duiven verspeeld, maar de witten bleven hardnekkig thuiskomen.Ze overleefden de bloedhete en zware Morlincourt, vlogen zelfs een prijsje en kwamen van Ablis naar huis. Inmiddels heeft een van de vele Jannen in ons vereniging ook jongen van het scheefnek soort
C.U.
Recente reacties