Soms droom ik van duiven. Dat is niet altijd leuk. Of andere duivenmelkers dat ook hebben is me niet bekend. Ze praten er tenminste nooit over. Waar mekkeren ze dan wel over, zul je zeggen. Nou vaste topics zijn in willekeurige volgorde;  koppelen, selecteren, verspelen en vooral verkopen voor astronomische bedragen. Daar lig ik ’s nachts niet wakker van. Een van mijn bed-avonturen komt met enige regelmaat terug. Het is een zogenaamde repeteerdroom. In mijn slaap ontdek ik in mijn achtertuin een totaal vergeten hok. Het is een ellende en een smeerboel. De helft van de duiffies is dood en wat nog leeft strompelt broodmager rond. Kortom het een nachtmerrie. Fijn dat het niet waar is. Dat is het voordeel!

Vlak na de jaarwisseling was er een ander nachtverhaal. Mijn huis wemelde  ‘t plotseling van vreemde snoeshanen. Ze kwamen uit België of nog verder weg en eisten een eigendomskaartje. Een van hen had een duif van mij opgevangen, de 64! De rest van ’t nummer wisten ze niet of wilden ze niet verklappen. En of ik maar even met de papieren op tafel wilde komen. Ik deed de klep van het buffet open. Daar bewaar ik mijn hele duivenadministratie inclusief chip- en knijpringen. Alles kieperde uit de kast en over de vloer. Het werd een gigantische puinzooi. Hoe ik daarin ook graaide en zocht; het pedigree van die 64- duif was onvindbaar. Bovendien welke 64 was het; de jonge of de oude! Ondertussen trokken de vreemdelingen aan m ’n jasje en bleven aandringen want het kind van hun opvang, de 64, had de sterren van de hemel gevlogen. Intussen werd niet helemaal duidelijk of mijn gasten voor dat eigendomscertificaat ook maar een stuiver wilden dokken. Opeens bedacht ik me dat in het dashboardkastje van mijn op straat gestalde Micra nog een aantekenschriftje, een soort duivenlogboek, lag.  Dus ik naar buiten.

Terwijl ik dat deed kwam een S.U.V., zo’n  grote Off the Road- bak de straat in. De auto sleepte twee of drie aanhangers, waaronder een paardentrailer en een opleerwagen met als opschrift grootletterig: ’De Wiekslag’. De bestuurder  draaide z’n raampje omlaag en informeerde of hij bij de kweker van de befaamde opvangduif was aanbeland. Van schrik liet ik het duivenschriftje vallen. De vele losse bladzijden en allerhande bewaarpapiertjes waaiden over straat. Mijn paniek werd steeds groter. ‘Binnen zitten al Belgen, U komt te laat’, riep ik. ‘Dat zullen we dan nog wel eens zien’, was het antwoord. Hij stapte uit en verdween in mijn doorzonhuis. Zo goed en kwaad het ging grabbelde ik mijn paperassen bijeen. Daartussen zaten de 64-spullen.

Opgelucht ging ik naar binnen. De woonkamer was leeg en toen werd ik dus wakker, want zo gaat dat in dromen. Belgen en S.U.V.-patser waren  verdwenen. Even later sliep ik weer en probeerde de draad van het verhaal weer op  te pakken. Dat lukte niet. Ik sliep een gat in de dag. Toen ik de gordijnen opzij schoof, de luxaflex openklapte, zat er een levensgrote blauwe reiger op mijn nestduivenhok. Ik wreef eens in m’n ogen. Hij zat er echt, keek naar mij en vloog in slow motion naar het goudvis vijvertje van de buren.

Gelukkig maar  dacht ik bij mezelf want  zulk vreemd bezoek wil je niet op je hok zien landen, als je vol spanning op je wedstrijdduiven te wachten staat wanneer die uit Mantes de la Jolie of van een andere exotische duivenlosplaats moeten finishen. Toen ik in het vlieghok keek, want het was tijd voor schoon water, grit en graanmengeling zus en zo, zaten de Oude en de Jonge 64 gewoon op hun vaste stekkies en knipperden met hun oogjes alsof ze zich van de prins geen kwaad bewust waren.

© c.u.