Vandaag gaat de serie verder over de Kweek. Eerst heb ik een inleiding gegeven over verschillende kweekmethodes. Samen met de lezers is er toen een lange vragenlijst samengesteld. Deze lijst is naar ongeveer 30 goed spelende en/of goed kwekende liefhebbers gestuurd en de komende weken/maanden kunt u lezen hoe zij tegen de kweek aan kijken. De liefhebber, waar ik binnen een paar uur antwoord van had was Frederik Leliaert uit Aardenburg (Zeeuws Vlaanderen). Het is een mooi verhaal geworden van een visie, die niet ingewikkeld is, maar zeker heel leerzaam.
Volgens Frederik Leliaert zit er geen verschil in het kweken van marathonduiven of snelheidsduiven. De basisprincipes en de visie die je hebt ontwikkeld zou je op allebei kunnen toepassen als je over zou stappen van de ene naar de andere discipline: Kweken is kweken! De St. Vincent-ZLU-winnaar van 2015 zegt ‘uit goeie komen goeie.’ Hiermee wil hij zeggen dat de volgende generatie goede duiven uit goede duiven komen en niet uit mindere duiven. Uiteraard komen er ook uit goede duiven mindere duiven.
Frederik heeft 35 koppels op zijn hokken en hiertussen zitten ongeveer 10 belangrijke kweekduiven. Hij kweekt voor zichzelf tussen de 50 en 75 jongen per seizoen. Hij koppelt, afhankelijk van het weer, tussen medio december en de eerste week van januari. Als voorbereiding op de kweekperiode geeft hij kweekvoer en wat extra vitaminen in het drinkwater. Tijdens het spenen van de jongen krijgen ze nog steeds kweekvoer en P40. P40 voert de man uit Aardenburg het hele jaar door. Frederik kweekt uit sommige koppels wel tien jongen en uit andere koppels maar één koppel. Na twee rondes worden de beste koppels gescheiden en krijgen de beste doffers na een paar dagen rust een nieuwe duivin. Met de leeftijd van oudere duivinnen wordt rekening gehouden, het zijn tenslotte geen machines.
Bij het samenstellen van de koppels wordt de kans op bepaalde eigenschappen niet vergroot. Duiven die groter dan gemiddeld zijn, krijgen een wat kleinere duif, zodat het grote niet wordt geaccentueerd. Datzelfde geldt voor duiven met een wat zwakkere rug, die krijgen een partner met een sterkere rug. De stuit vindt Frederik hel belangrijk. Die moet, zoals hijzelf zegt, potdicht zitten … dat is een eis! De rug is van minder belang. Alle drie zijn nationale winnaars hadden een zwakkere rug. Frederik hecht geen belang aan de kleur van de ogen en ook niet aan de kleur van een duif. Oudere kweekduiven worden niet persé tegen jongere duiven gezet. Frederik ziet wel het voordeel van jonge duiven, omdat ze vlotter zijn met leggen en wat feller broeden. De man uit Zeeuws-Vlaanderen kweekt uit allerlei duiven. Niet alleen prestatie-duiven, maar ook uit duiven met een bijzonder goede achtergrond. Duiven met een goede bouw wordt er weleens uitgehaald om tegen een kweekduivin te zetten om te proberen of er goede duiven uit komen
Als Frederik duiven bijhaalt dan worden ze bij voorkeur eerst gespeeld. Een oude duif of een hele dure duif komt gelijk op de kweek. Bij de laatste geldt dat je niet voor niets veel geld uitgeeft voor zo’n duif: je denkt dan dat zo’n duif een bijzondere inbreng voor je stam zou kunnen hebben. De nieuwe inbreng wordt altijd gebruikt om tegen de eigen stam aan te kruisen. Twee ‘vreemde duiven’ worden nooit op elkaar gezet om uit te kweken.
Frederik kweekt dikwijls wat snellere lijnen in zijn ZLU duiven, omdat hij daar toch in gelooft om zodoende wat snelheid in de marathonduiven te houden. Verder doet hij aan inteelt. Frederik: ‘Ik kweek zeker broer maal zus of vader maal kleindochter. Dit alles om mee te spelen, waarom niet … Alles wat ik kweek gaat gewoon de mand in !!’ Deze topper kijkt bij intelen naar prestatieduiven, niet naar duiven met een goede bouw of naar een duif met een geweldige wilskracht. Hij ziet hier het nut niet van in: Het gaat om prestaties en dat is een combinatie van verschillende factoren … meer dan een goede bouw of wilskracht … veel meer zelfs. Bij het intelen gaat hij terug naar de ouder of zelfs de opa van de goede duif als die er nog zit. Er zit nog geen goede kweek- of vliegduif wat een inteeltproduct is, maar dat kan zeker gaan gebeuren.
Dat een goede doffer over het algemeen zijn goede genen doorgeeft aan zijn dochter en een goede duivin aan haar zoon vindt de man uit Zeeuws Vlaanderen onzin: ‘De goede duif geeft altijd 50 % door aan ofwel zoon ofwel dochter !!’ vindt hij. Ik speel met alle jongen die ik kweek of het nu inteelt of lijnenteelt betreft alles de mand in !!
Frederik: ‘Mijn allerbeste kweekkoppel is mijn stamvader NL 01 1971151 en zijn vaste partner NL 01 1971144 (gestorven in 2014). Dit kweekkoppel heeft 3 Nationale winnaars op de wereld gezet en al vele kleinkinderen die top vlogen:’
1e Int. Bordeaux 2007 (uit het stamkoppel)
1e Nat. Narbonne 2008 (uit het stamkoppel)
1e Nat. Bordeaux 2010 (uit het stamkoppel)
7e Nat. Narbonne 2010 (uit het stamkoppel)
De 1e Nat. St. Vincent ZLU 2015 is een kleinzoon van mijn stamkoppel
P.S. foto’s met dank aan PIPA, Frederiks werkgever
Recente reacties