Op een eerste zaterdag van november een jaar of tien geleden zat ik op een stoel bij Leerdam aan de Linge en fotografeerde roeiers. Ik maak niet alleen foto’s van duivenmelkers en hun postduiven, ik schiet ook andere plaatjes. Afgezien van een verdwaalde regendruppel was ‘t mooi weer. Hoewel  die scherpgebekte weervrouw van rtl4 en Krolse Erwin op Ned 2 een hoop nattigheid hadden voorspeld. Ik zat aan de Finish bij ‘t wedstrijdroeien en trachtte de roeiers in hun skiffs,  en hun  vieren met en zonder stuurman te vereeuwigen. In tegenstelling tot de duivensport vind  je bij roeien veel jonge tot redelijk jonge mensen, maar je ziet toch ook nogal wat ‘grijzen van dagen’ aan de roeispaan trekken. Meestal zit  zo’n bejaarde roeier in een skiff, een eenpersoons boot, maar er kwam ook een acht voorbij met een heleboel grijze dameskoppen erin. Ik kon ze niet allemaal met mijn zoeker vangen. Later in ‘t clubhuis zag ik ze terug.  Ik dronk  met  moegestreden roeiers bier uit plastic bekertjes. De dames van de 8 zaten aan een lange tafel naast ons en droegen allemaal blauwe roei-jekkers met op  hun rug ‘t opschrift ’Onuitroeibaar’. Dat vond ik mooi voor een roeivereniging, maar bij ’t zien van die grijze hoofden boven dat blauw drong de dubbelzinnige en diepere betekenis pas door.

Onuitroeibaar; zou dat met duivenmelkers ook zo zijn? Bij ons in het duivenlokaal moest je jonge mensen met een lantaarntje zoeken en hadden  wij een 65+ ofwel bejaardentafel. De duivenmelkers die eraan zaten roeiden  zeker geen 6 kilometer meer en droegen geen opzichtige duiven – jekkers met het opschrift; ‘We laten ons niet kisten’. Ze lieten zo te zeggen hun duiven het sportieve vuile werk opknappen.

Wat dat ‘onuitroeibaar’ betreft is er wel iets te vertellen over mijn duivenkolonie. Ik houd nog een paar bejaarde duiven en grijs ben ik natuurlijk ook. Vorige week  liet ik  clubgenoot Kees Klus wat aan mijn duivenhok sleutelen In de herfst probeer je de woonomstandigheden te verbeteren. Er werden broedhokken van de wand losgeschroefd. Erachter zaten veel lege  grijze cocons of omhulsels van mottenlarven. ‘Zo.’zei clubgenoot Klus,’ik weet niet of dat wel goed is voor je duiven.’ ‘Ik heb al jaren mot. Het barst er ‘s zomers soms van. ’s Morgens drijven ze bij bosjes in de drinkbakken. Ze roeien zichzelf op die manier wel  een beetje uit maar ‘t is een druppel op een gloeiende plaat, want ‘t zijn er zoveel. Weet jij er een middeltje op?’ Dat wist Klus niet. Hij bromde: ’Ach wat kan het donderen ondanks al die motten van jou vlogen je jongen goed en op de Overnacht was je 3e .’

Hij haalde meer broedbakken van hun plaats. Opnieuw kwam een grijze laag van spinrag en lege mottenhuisjes te voorschijn.

C.U.